Faq

In situ bodemsanering

Fytoremediatie is een saneringstechniek waarbij planten worden ingezet voor het verwijderen, afbreken of vastleggen van verontreinigde stoffen uit bodem en grondwater. Vaak is ook een belangrijke rol weggelegd voor plantgeassocieerde bacteriën en voor mycorrhizen of schimmels die in symbiose leven met plantenwortels. Planten zorgen in dit geval voor het verbeteren van de groeicondities voor de micro-organismen.

Deze saneringstechnologie heeft tal van voordelen: behoud en verhoging van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten van de bodem, behoud van bodemopbouw en structuur, verhoging van de algehele kwaliteit van de leefomgeving en van ons natuurlijk kapitaal. Bovendien is fytoremediatie een duurzame saneringstechniek met meestal beperkte kosten voor energie, transport en onderhoud.

De OVAM promoot het toepassen van fytoremediatie als saneringstechniek in kader van het beleid omtrent bodemzorg, duurzame bodemsanering en klimaatverandering.

Een permeabele reactieve wand is een wand die is opgebouwd uit reactief materiaal en die stroomafwaarts van een vervuiling en dwars op de grondwaterstromingsrichting wordt geplaatst. De in het doorstromende grondwater aanwezige gechloreerde solventen worden aan de hand van fysische, chemische en biochemische processen door immobilisatie verwijderd of worden door afbraak omgezet in minder schadelijke componenten.

Als reactief materiaal wordt veelal gekozen voor zerovalent ijzer (Fe0)

De afbraak van de opgeloste gechloreerde koolwaterstoffen door nulwaardig ijzer gebeurt via een aantal redoxreacties, waarbij het ijzer geoxideerd wordt en de organische verbindingen gereduceerd worden tot onschadelijke stoffen zoals etheen (Arnold en Roberts, 2000).

Naast deze saneringsreactie zal er ook ijzercorosie optreden. Dit leidt tot een pH stijging en tot de productie van waterstofgas (H2). De verhoogde pH kan leiden tot neerslag van mineralen met een verminderde porositeit van de wand tot gevolg. Het gevormde waterstofgas kan dan weer leiden tot een versnelde microbiële afbraak van de gechloreerde koolwaterstoffen in en achter de wand.

Bij een in situ soil washing worden door het toedienen van surfactanten de hoogste concentraties uit de bodem uitgewassen. Aansluitend wordt een In Situ Chemische Oxidatie (ISCO) of In Situ Chemische Reductie (ISCR) uitgevoerd.

Soil Washing is uitermate geschikt voor de behandeling van verontreinigingen waarbij de conventionele behandelingssystemen ontoereikend zijn.

Ten opzichte van de traditionele saneringstechnieken leidt een dergelijke in-situ bodemsanering tot een aanzienlijke verlaging van het verbruik aan chemicaliën en tot een sterke verkorting van de saneringsduur. Bovendien maakt deze techniek ook bij hoge verontreinigingsconcentraties een in-situ-aanpak mogelijk.

Algemeen principe

Het is algemeen gekend dat water en verontreinigingen zich langzamer verplaatsen in fijnkorrelige bodems (klei, leem) dan in grofkorrelige bodems (zand). Dat maakt de sanering van fijnkorrelige bodems een stuk moeilijker.

Het toevoegen van surfactanten verhoogt de fysieke, biologische en chemische ‘beschikbaarheid’ van de verontreiniging.

Fysieke en biologische beschikbaarheid

Surfactanten zijn tensio-actieve stoffen die de sterke cohesiekrachten tussen de watermoleculen, waardoor het water bolle druppels vormt, verbreken wat leidt tot een afname van de oppervlaktespanning. Die lagere oppervlaktespanning zorgt er op haar beurt voor dat de waterdruppels gemakkelijker zullen kunnen doordringen in de bodem en zich bovendien ook gelijkmatiger in het bodemprofiel van in het bijzonder fijnkorrelige bodems zullen kunnen verdelen en verspreiden. 

Dit leidt als het ware tot een verhoging van de schijnbare doorlaatbaarheidscoëfficiënt (K-waarde) van de bodem waardoor bij een grondwateronttrekking met een hoger debiet verontreinigd grondwater zal kunnen opgepompt worden.

De door TerraCorrect toegepaste bio-afbreekbare surfactanten hebben bovendien de unieke eigenschap om selectief de in de bodem aanwezige verontreinigingen ‘beter beschikbaar’ te maken voor in-situ of ex-situ behandeling.

Zo zal het surfactant selectief de aan de bodem geabsorbeerde of geadsorbeerde verontreinigingen maar ook een eventuele drijflaag (LNAPL) of zaklaag (DNAPL) in oplossing brengen.

Deze eigenschap, gecombineerd met een verhoogde waterdoorlaatbaarheidscoëfficiënt, zorgt ervoor dat de verontreiniging beter beschikbaar wordt voor bijvoorbeeld het oppompen via pump & treat (fysieke beschikbaarheid) of de biologische afbraak door middel van bacteriën (biologische beschikbaarheid).

Chemische beschikbaarheid voor verwerking

Daarenboven zal de door toevoeging van surfactanten in het grondwater opgeloste verontreinigingen ook beter chemisch beschikbaar worden voor In Situ Chemische Reductie (ISCR) of In Situ Chemische Oxidatie (ISCO). Dergelijk chemische behandelingen worden over het algemeen als nabehandeling bij soilwashing met surfactanten toegepast. Welke van beide chemische behandelingen het best geschikt is hangt af van sitespecifieke parameters en wordt bepaald op basis van de resultaten van de soil washing.

Asbest

Recente studies tonen aan dat asbestcement dak- en gevelbekleding onderhevig is aan verwering vanaf 20 jaar levensduur. De cementmatrix degradeert waardoor fragmenten afbrokkelen en waardoor vrije asbestvezels uitspoelen met afstromend hemelwater. Daar waar geen dakgoot voorkomt, veroorzaakt dit een oppervlakkige bodemverontreiniging met vrije asbestvezels in alle zones waar dit hemelwater stagneert en infiltreert. Deze zones zijn in het algemeen visueel gemakkelijk waar te nemen langsheen de dak- of gevelranden: geulen, plassen, … De semi-hechtgebonden asbestfragmenten ter hoogte van afdruipzones en grenszones zullen zich vooral concentreren in de bovenste 2 centimeters van de blootgestelde bodem. De niet-hechtgebonden asbestvezels kunnen dieper migreren en kunnen aanwezig zijn tot op een diepte van 10 cm. Ten gevolge van grondwerken en/of in functie van vastheid/korrelgrootte van de bodem (migratie) valt het niet uit te sluiten dat niet-hechtgebonden asbest ook dieper voorkomt.
Asbest is de verzamelnaam voor een aantal mineralen dat in de natuur voorkomt. Deze zijn opgebouwd uit kleine vezels die je niet altijd met het blote oog kan waarnemen. Er zijn meer dan 3.500 verschillende toepassingen van asbest gekend.

Asbest werd van 1945 tot 2001 veel gebruikt (met een piek tussen 1955 en 1985) wegens zijn praktische eigenschappen: het is hittebestendig, heeft goede thermische en akoestisch isolerende eigenschappen en het is bestand tegen de sterkste zuren en basen. Daarnaast is het is het waterbestendig, goedkoop, makkelijk te ontginnen en eenvoudig te verwerken. Hierdoor wordt asbest massaal gebruikt.
Om te controleren of een materiaal asbesthoudend is, schakelt u best een erkend asbestlabo of een asbestexpert in. Er bestaan ook enkele manieren om zelf asbest te herkennen.

Raadpleeg het productiejaar aan de hand van facturen, plannen, technische fiches, ... Werd het materiaal geproduceerd of geplaatst tussen 1945 en 2001? Dan is de kans groot dat het asbest bevat.

Bekijk de structuur. De meeste plaatmaterialen in asbestcement herkent u aan hun gewafelde structuur in de vorm van een honinggraat. Asbestcementen toepassingen hebben vaak ‘asbestbloemen’: witte vlekken verspreid over het oppervlak. Die vlekken wijzen op de aanwezigheid van asbest. Op plaatsen waar het materiaal gebroken is of waar het oppervlak verweerd is, kunt u asbestvezelbundels vaak met het blote oog zien.

Een laatste trucje is de vlamtest. Ga met een vlam over de zichtbare vezelbundels, aan een hoek of op een plaats waar het materiaal gebroken is. Gloeien de vezels alleen maar, en worden ze niet vernield door de vlam? Dan is de kans groot dat het om asbest gaat. Vezels die niet van asbest zijn zullen door de vlam uiteenvallen of druppeltjes vormen.

Asbestvrije leien of golfplaten herkent u aan de vermelding ‘N’ of ‘NT’ (New Technology). Golfplaten zonder asbest hebben ook altijd een verstevigingslint en soms ook wel een schuine hoek.
Hechtgebonden asbest bevat asbestvezels die verankerd zijn in een dragermateriaal. Dit kan cement zijn, bitumen, kunststof of lijm. Ze kunnen niet vrijkomen tenzij het dragermateriaal verweert, veroudert of wordt beschadigd.

Bij losgebonden (vrije) asbest zijn de asbestvezels niet goed verankerd in het dragermateriaal, zodat ze zeer gemakkelijk vrijkomen.

Dat onderscheid heeft belangrijke gevolgen voor de manier waarop er met het asbest omgesprongen moet worden. Net omdat het de losse vezels zijn die het grootste risico vormen, wordt er een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde hechtgebonden materialen en niet-hechtgebonden (of losgebonden) materialen.